Bankbeslag en beslagvrije voet: inzicht in feitelijke vermogenspositie cruciaal
In de media is de afgelopen dagen aandacht besteed aan de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Deze rechtbank (en eerder het Gerechtshof Den Bosch) oordeelden dat het systeem van de beslagvrije voet op onaanvaardbare wijze wordt doorbroken, als de beslagvrije voet niet wordt toegepast op bankbeslag en op de bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor levensonderhoud. Het Gerechtshof Amsterdam daarentegen volgt de wettelijke regel en stelt dat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet.
Twee verschillende benaderingen dus vanuit de rechtspraak. De gerechtsdeurwaarders ondertussen proberen in de praktijk tegemoet te komen aan enerzijds de wens van schuldeiser dat zijn vordering verhaald wordt en anderzijds het streven om de minimale bestaanszekerheid voor de schuldenaar te borgen. Tussen deze twee belangen moet de gerechtsdeurwaarder een zuivere en feitelijke afweging kunnen maken. Bij een bankbeslag wordt dat gefrustreerd door het gebrek aan informatie waar de gerechtsdeurwaarder over beschikt. Immers, zo lang een gerechtsdeurwaarder niet weet welke inkomsten de schuldenaar heeft en over welke banktegoeden hij beschikt, kan niet worden vastgesteld of door het bankbeslag zijn bestaansminimum daadwerkelijk wordt aangetast. Inzicht voor gerechtsdeurwaarders in de feitelijke vermogenspositie van de schuldenaar is hiervoor onontbeerlijk.
Dit vormt het uitgangspunt voor het preadvies van de KBvG waar nu aan wordt gewerkt: wij zijn op zoek naar een goede balans tussen de belangen van de schuldeiser en die van de schuldenaar wiens bestaansminimum daadwerkelijk wordt aangetast. Het preadvies wordt in het voorjaar van 2018 verwacht.
Bron: KBvG